Gregorius Maria van der Velden


Kloosternaam: Gilbertus van der Velden
Norbertijn van de Abdij van Berne
Breda 27 februari 1908 - Heeswijk 26 december 2006


Jeugdjaren en opleiding

Gregorius Maria van der Velden werd geboren te Breda op 27 februari 1908 als zoon van Antoon Van der Velden en Joanna van Dongen. Hij werd gedoopt op dezelfde dag in de kerk van de H.Antonius van Padua in de St.Janstraat, de latere kathedraal van Breda. Zijn roepnaam werd Georg of kortweg Sjors. Zijn middelbare studie genoot hij op het Serafijnsch Seminarie van de Kapucijnen te Langeweg bij Zevenbergen van 1920 tot 1926. De rector van het Seminarie, beval hem bij "Hoogwaardig Heer" abt van Berne, Evermodus van den Berg schriftelijk aan, "omdat de leefwijze in Berne lichter is dan bij ons, en hij graag bij U zou intreden". Na zijn intrede in de Abdij van Berne en kleding op 8 oktober 1926, waarbij hij de kloosternaam Gilbertus ontving, maakte hij zijn eerstejaars noviciaat in de Abdij van Tongerlo, onder de latere abt Stalmans. Dan begint in Heeswijk zijn hogere opleiding van filosofie en theologie. In die periode legde hij zijn kleine en grote professie af in handen van de abt op 8 oktober resp. 1928 en 1931. Zijn subdiakenwijding ontving hij van Mgr. Heylen O.Praem. in diens kathedraal te Namen (B.) op 19 dec. 1931, en zijn diakenwijding daags erna. Tot priester wijdde hem Mgr. Heylen in de abdijkerk te Heeswijk op 15 aug. 1932; zijn Eerste H. Mis droeg hij, 21 augustus 1932, op in zijn doopkerk. In plaats van de geplande studies in Rome ging hij op voordracht van abt Stöcker naar de Universiteit van Nijmegen, waar hij in de studiejaren 1934 en 1935 colleges theologie en psychologie volgde, o.a. bij prof. Titus Brandsma O.Carm.

Activiteiten in en vanuit de Abdij

Tegelijkertijd verzorgde hij lessen en surveillance op het Gymnasium Sint-Norbertus en richtte er samen met abdijheer Theo van den Broek een verkennersclub op, de "Pontonniers". Tien jaar lang, van 1934 tot 1944, gaf hij wijsbegeerte aan de junioren, was enige jaren tot 1940 socius van de novicen-en juniorenmeester, deelde in de activiteiten van de liturgische beweging als de Misweken die in 1936 begonnen. Hij was voorts in dertiger jaren een verwoed propagandist van de Katholieke Filmaktie en richtte in 1937 een Liturgisch Foto- en Filmbureau "Lucerna" op met een eigen Donkere Kamer. Hiervoor schafte hij al vňňr 1940 een "Leica" foto-opnamecamera aan, type III F met Elmar-lens 3,5; later uitgebouwd met aparte lenzen, met korte tijden en "Blitz". Behalve met persfoto's, "Liturgische Kalenders" (van 1941 tot 1964) en een serie van vijf zwart-wit beeldstroken over de H. Mis voor het onderwijs met verklarende boekjes, was "Lucerna" zo'n 30 jaren in de lucht en meerdere confraters zoals Van de Burcht, Van de Looy, Schellekens, De Roos en Van Bavel hebben er tijd en hun technische kennis aan besteed.
Met veel zelfvertrouwen begon hij op eigen houtje aan een goedbedoelde, maar niet goed uit-, noch afgewerkte opgraving in de voortuin van het Slotje, waar vroeger een portiershuisje, toiletten en een aangebouwde huiskapelletje hebben gestaan. De plattegrondtekening ervan is wel bewaard, maar nadere aanduiding, maten of data ontbreken helaas. In zijn grondig artikel "De bouwkundige ontwikkeling van de abdij", p. 200-214, gepubliceerd in het jubileumboek b.g.v. het achtste eeuwfeest van de Abdij in 1934, het zogeheten "Berneboek," had het goed gepast, en zou de doorkijk op het Slotje op het abtsportret van Coenraad van Malsen wel hebben verduidelijkt.
Een andere, meer artistieke aanleg van de jonge Van der Velden die stoelt op de genen van zijn vader, die zich in Breda noemde "schilderspatroon" - een oude eiken schildersezel wordt hier nog op zolder bewaard - blijkt uit de meerdere kunstzinnige voorwerpen door George ontworpen. Allereerst de lambrizering in de kapittelzaal en de grote houten standaard voor de paaskaars, die nog altijd in gebruik is. Dan de nu verdwenen twee grote meubelen in de eetzaal: het pulpitum, oftewel lezenaar, links van de abtstafel, en het bergmeubel met het grote houten beeld van Augustinus bij de ingang van de refter. Alles was duidelijk getekend in de zuivere stijl van de Amsterdamse School. Voorts de grote pentekening in Oost-Indische inkt, oorspronkelijk met de ligging der begravenen, omgeven met wijnranken en het sierlijke embleem van de eeuwigheid: de pauw die druiven eet. Nog altijd een artistiek tekenwerk uit 1933, dat in de pandgang ter hoogte van het kruisbeeld van het kerkhof hangt.
In de Abdij vervulde Van der Velden meerdere verantwoordelijke functies als cantor (voorzanger), circator (voor veiligheid en discipline); hij doceerde wijsbegeerte tien jaar lang, vanaf 1934, en was enige jaren tot 1940 socius (rechterhand) van de novicen- en juniorenmeester, Siardus Tibosch. Hij werd opgevolgd door Jozef Verbruggen, zowel als socius als docent filosofie. Zoals reeds vermeld werd Van der Velden ook betrokken bij de Liturgische Misweken-aktie en preekte al in 1936 in een tiental, al dan niet Norbertijnse parochies. Vele andere activiteiten en functies vervulde hij. Historicus dr. Alph. van den Hurk, die hem goed gekend heeft, sprak eens uit: "Het zal gemakkelijker zijn op te sommen wat hij niét heeft gedaan, dan wat hij wél heeft gedaan"!
Een pijnlijk incident onder de oorlog was zijn arrestatie als gijzelaar voor zijn zwager Jan Frederiks, waardoor hij gedurende een maand, zomer 1944, vastzat in het Huis van Bewaring in Den Bosch. Een uitvoerige brief van zijn broer hierover is bewaard in zijn dossier.

Intermezzo in Frankrijk

Niet onvermeld mag blijven het zoveelste plan om in de buurt van de moederabdij van Prémontré tot een stichting van een klooster te komen. Ook in het overvolle Heeswijk gingen de gedachten van de abten Stöcker en Ondersteijn hiernaar uit. Van der Velden nam contact op met de bisschop van Soissons, die enthousiast al in april 1943 antwoordde en meteen naast een klooster in zijn bisdom, ook graag parochies wilde toevertrouwen. Van der Velden schreef over het verloop van deze "Fehlgründung" 1945-1950 een zakelijk en eerlijk rapport in het ordestijdschrift "Analecta Praemonstratensia" (jrg.60, 1984, p. 289-306). Nadien verbleef hij nog twee jaren als novicen-meester en circator in de Franse abdij van Mondaye in Normandië.

Terug in de abdij

Dan volgt een drukke en wisselvallige periode in Heeswijk. Theologie-docent van 1951 tot 1957. Van 1951 tot 1963 bijbel- en godsdienstleraar aan de R.K. Middelbare Meisjes School "Regina Coeli" te Vught. Vanaf januari 1951 tot september 1957 was hij voor zo'n 45-tal jonge Norbertijnen, clerici en broeders, een actieve novicen-meester en doceerde in dezelfde periode theologie. Van 1951 tot 1963 was hij bibliothecaris in de Abdij en werd opgevolgd door Wim Vlek, zijn assistent. In kaartsystemen en lijsten verzamelde hij honderden gegevens van zijn levensdata, avonden, cursussen en publicaties, te veel om er een verantwoorde opsomming van te geven.

Actief in pastoraal en historiografie

In 1963, op 8 april wordt Gregorius Maria van der Velden door Mgr. Bekkers op voordracht van abt Haselager benoemd tot pastoor van Bokhoven en later in 1975 tot waarnemend pastoor van Hedikhuizen. In het historische Bokhoven vindt hij in het parochie-archief volop stof voor talloze artikelen, die hij voornamelijk plaatst in het heemkundige tijdschrift "Met Gansen Trou" en in twee boeken in de serie "Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland", o.l.v. van prof. dr. H. van den Eerenbeemt, nl. "De kosterij van Bokhoven" (1976) en "Het patronaatsrecht over Bokhoven, een proces te Brussel, 1769-1770" (1978).
Ondertussen was Gilbertus onbeschroomd op het Tweede Vaticaans Concilie afgestapt en verkreeg als theologisch assistent van Mgr.Dubbelman uit India een journalistenpas, had toegang in het najaar van 1963 tot de bijeenkomsten in Rome en verkreeg de nodige informatie over de eerste zittingsperiode. Met de uitgeverij Gooi en Sticht te Hilversum had hij een driewekelijks tijdschrift opgezet, dat drie jaargangen zou vullen: het heette "Concilium Oecomenicum Vaticanum Secundus", een nieuwsbulletin met als ondertitel "Onder redactie van Norbertijnen van de Abdij van Berne".
Altijd gespitst op nieuwe dingen en nooit te oud om te leren, haalde hij zijn rijbewijs in 1963. Met drie confraters maakte hij in een Dafje in 1966 een vakantiereis naar de abdij van Windberg. Enige jaren later, in 1970, schakelde hij over van Latijns breviergebed naar "Gebeden voor elke dag".

In "De Bongerd" aan de computer en levenseinde

Al in 1975 deed hij afstand van het pastoraat "om de jonge mensen bijtijds een kans te geven" en was een der allereersten, die in De Bongerd tegenover het abdijcomplex een kamer kreeg. Hij kon er beschikken over een computer en printer waarvan hij gretig gebruik maakte ten behoeve van de ontsluiting van het abdijarchief. Van honderden moeilijk te lezen en te begrijpen Latijnse en Middelnederlandse teksten op perkament en papier maakte hij secure afschriften, liet ze nalezen en zo nodig corrigeren. Zijn kennis van Latijn en Oud-Frans kwam hem daarbij van pas.
Het was op de hoge leeftijd van tegen de negentig jaar, dat hij de moed had, een lijvige Bossche stadskroniek (1141 - 1699), aanwezig in het abdijarchief, aan te pakken en voor latere publicatie (Bossche stadsarchief in 2001) in boekvorm klaar te maken. Deze zogeheten "Kroniek van St.- Geertrui", in druk 420 blz. en voorzien van een CD-Rom, is wel het laatste, tevens omvangrijkste oeuvre van zijn hand.

Lange levensavond

Een taaie gezondheid, slechts enige malen onderbroken door kwalen en medische ingrepen, was de basis van dit lange en werkzame leven. Zijn dagelijkse, strakke dagorde en leefwijze, zowel in Bokhoven als in De Bongerd in Heeswijk, čn zijn als het ware aangeboren aanleg tot onvermoeid aanpakken van vele onderwerpen en nauwkeurig registreren en publiceren waren wel de factoren die hem tot zijn vruchtbaar-historisch werk hebben gedreven. Zijn taaie levenslust bleek wel uit zijn ooit geuitte morgengroet: "Alweer een dag dichter bij de honderd!". Hem was dit niet gegund; wel werd hij als bijna 99-jarige een der oudsten van Abdij en Orde.
Hij overleed stil en uitgeleefd; en werd begraven op het abdijkerkhof op 30 december 2006.

P.S. Wie zich wil oriënteren op de publicaties van Van der Velden in het tijdschrift "Met Gansen Trou" - zo'n 95 stuks - kan het beste het "Repertorium" van ditzelfde tijdschrift raadplegen over de eerste 50 jaargangen (1951-2000), in het auteursregister s.v. Velden, G.M. van der - , blz. 107 tot 111, en hierbij aansluitend zijn laatste serie van 7 artikelen, getiteld: "De 38 abten te Bern" (van 1134 tot 1584), in jrg.54 (2004), van "Met Gansen Trou", zijn laatste prestatie, twee jaar voor zijn dood. Een tweede bruikbare lijst van 67 publicaties, meest artikelen, in andere tijdschriften als b.v. "Analecta Praemonstratensia", "Bern", "Bisdomblad" (van Den Bosch), "Brabants Heem", "De Brug" en "De Wojstap-Kroniek" wordt in het abdijarchief bewaard.
Tenslotte zij vermeld een korte, maar belangrijke lijst van 12 door hem op de computer ontcijferde, getranscribeerde en door collega's gecontroleerde afschriften, die gedurende vele jaren met dagelijkse vlijt en acribie voor de historie zijn bewaard en in boekvorm zijn uitgegeven. Om nog maar te zwijgen over de circa 1000 afschriften van middeleeuwse teksten uit het archief van de abdij, die door hem toegankelijk zijn gemaakt voor serieus onderzoek.
Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)